In een tijdschrift over psychologie las ik een artikel over verslaving. Volgens de schrijver mag een bepaald gedrag ‘verslaving’ heten wanneer het voldoet aan minstens drie van de volgende zeven kenmerken:
1. steeds meer tot zich moeten nemen van hetzelfde middel voor hetzelfde effect;
2. onthoudingsverschijnselen;
3. meer en langer gebruiken dan je van plan bent;
4. verlangen naar of mislukte pogingen doen om te minderen;
5. pogingen doen om toch aan het middel te komen;
6. belangrijke activiteiten worden opgeofferd om te kunnen gebruiken;
7. het gebruik gaat door, ondanks het besef dat je een probleem hebt.
Wanneer ik deze kenmerken loslaat op mijn computergedrag moet ik constateren dat ik aan alle zeven voorwaarden voldoe. Ik mag mezelf dus met recht een computerverslaafde noemen, en, gezien mijn bijzonder hoge score, nog een ernstig verslaafde ook.
Het gebruik van mijn computer is de laatste jaren flink toegenomen terwijl het effect hetzelfde is gebleven (1) en wanneer ik op vakantie ga zonder zelfs maar een eenvoudige laptop, mis ik hem al na een dag (2). Ik ga vrijwel altijd langer met computeren door dan ik mij had voorgenomen (3) en zou eigenlijk wel wat willen minderen (4), zodat ik ook nog wat tijd over zou houden voor mijn andere hobby’s, sociale bezigheden en verplichtingen. Wanneer mijn computer het laat afweten, stel ik alles in het werk om zo snel mogelijk een vervanger op mijn werktafel te hebben staan (5) of de gecrashte Windows te reanimeren, ook al zou ik mij nu eens mooi wat kunnen gaan bezighouden met andere activiteiten (6).
Ik kan niet zeggen dat ik ernstig gebukt ga onder mijn verslaving. Dank zij mijn computer kan ik een groot deel van mijn vrije tijd op een plezierige wijze invullen en het daar blijkbaar onvermijdelijk bij behorende ‘eindeloze geëtter’ en de steeds weer opduikende 'unexpected errors' onderga ik met een masochistisch soort genoegen.
Ik ga er dus gewoon mee door (7), ondanks het besef dat ik een probleem heb. Wat? Eén probleem? Was het maar waar. Met een computer heb je er al snel tientallen. Een programma dat zich moeiteloos op de computers van al je kennissen laat installeren, maar niet op die van jou. Je internetverbinding die het plotseling laat afweten. Een Windows die van de ene op de andere dag niet meer opstart, of zich juist niet meer laat afsluiten. En dan heb ik het nog maar niet over al die enge virussen, wormen en Trojaanse paarden die het op jouw computer voorzien hebben en zich daar, al ‘vrij’ je nog zo veilig, op een kwade dag toch in nestelen. De spionnen die je proberen te verleiden je creditcard gegevens, pincodes of wachtwoorden aan hen door te spelen. De spam-maffia die elke dag weer je digitale postbus vervuilt en laat dichtslibben. De………, nou ja, vul zelf maar in.
Het tweede punt, die onthoudingsverschijnselen, is misschien nog wel het lastigst om mee om te gaan. Wanneer je aan het lijnen bent, kun je op een gegeven moment alleen nog maar denken aan snoep, gebak en lekkere snacks, en wandelend door een winkelstraat zie je alleen nog maar etalages gevuld met taarten, chocolade en roomboterfondant. Zo vergaat het mij ook wanneer ik de computer enige tijd moet missen. Mijn partner kan me, tijdens vakanties, er vaak slechts met moeite van weerhouden de zoveelste computerzaak binnen te stappen. (Voor mode- en schoenenzaken geldt trouwens het omgekeerde, maar dit even terzijde.) Ik verveel me al na een paar dagen dood, want ik mis de dagelijkse spelletjes Freecell en ben al lang vergeten dat je patience ook met echte speelkaarten kunt spelen.
Ondanks dat alles heb ik mij nog steeds niet aangemeld bij je Jellinek kliniek. Ik ben al gestopt met roken, ontzeg mijzelf met een Spartaanse discipline wekenlang zoete lekkernijen wanneer de wijzer van de weegschaal een bepaalde grens overschrijdt, drink met mate een glaasje witte wijn van tijd tot tijd, spuit, slik en snuif helemaal niks, dus ach, één enkele ondeugd mag een mens toch wel hebben?! Ik rechtvaardig mijzelf met het drog-argument van alle verslaafden: ‘wanneer ik er ècht mee wil stoppen dan kan ik dat heus wel, hoor’.
(Deze tekst verscheen eerder als column in de PHCC-Nieuwsbrief.)