Een Elfstedentocht is aan mij niet besteed. Sneeuwval wordt door mij slechts op Eerste Kerstdag gewaardeerd, ijs vind ik lekker, zomers met een amaretto- of mangosmaakje, en koude wordt door mij alleen goed verdragen in combinatie met een stevig opgestookte sauna.
Schaatsen heb ik nooit goed geleerd. Ik probeerde het als kind wel ieder jaar, maar wanneer ik de eerste slagen een beetje onder de knie had, begon het weer te dooien. Er waren natuurlijk ook andere oorzaken. Ik had toen al een geweldige hekel aan kou en vond het gewoon niet plezierig, dat gekleum op het ijs. De schaatsen die ik had waren nog van die houten Friese doorlopers (Nooitgedagt), die je met oranje banden strak om je voeten moest binden. Deed je ze te los dan zwikte je, deed je ze te vast dan lagen je tenen even later als een paar ijsklompjes in je schoenen. Slechts enkelen hadden 'Noren' waarbij de schaatsen vastzaten aan de schoen.
Dat oefenen deed je toen met een houten keukenstoel die je voor je uitschoof. Leren de kinderen tegenwoordig nog schaatsen? Ik denk het niet. Volgens mij binden ze de ijzers onder en zoeven weg. Fietsen hoef je ze immers ook niet meer te leren. Het zit gewoon al in hun genen wanneer ze geboren worden. Net als computeren.
Direct achter onze achtertuin lag een sloot waarop ik oefende. Op die sloot waren de riolen van de huizen aangesloten. De plek waar de doorgetrokken uitwerpselen in de sloot belandden bleef natuurlijk altijd broos en dun. Toen ik een keer aan de kant wilde klimmen deed ik dat uitgerekend via die plek. Ik zakte door het ijs en verdween rechtstandig diep in de daaronder verzamelde prut. Daarna heb ik nooit meer geoefend. Ik kan dus nog steeds niet schaatsen. Ik voel het niet als een gemis.