Nog steeds ben ik erg blij met de plek die wij uitgekozen hebben voor de verstrooiing van de as van Ans. Die plek is eigenlijk zo vanzelfsprekend dat het vreemd is dat ik er niet meteen op gekomen ben. Wij hebben samen zo vaak de paaltjesroute daar gelopen en daar iedere keer zo van genoten. Wij hebben zo dikwijls samen op de berg gestaan, uitkijkend over de omgeving, even verheven boven het gewone doen van daar beneden. Genietend van het weidse uitzicht boven de toppen van de bomen, van de wolken en luchten, de herkenning van gebouwen, van de wind, de zon, de regen. Het kan zo vreemd gaan. Wie had toen ooit kunnen bedenken dat dit slechts een korte tijd later de plek zou worden waar wij, haar man en kinderen, haar laatste stoffelijke overblijfselen zouden achterlaten?
Ik loop de route nog steeds graag en regelmatig. Omdat ik haar net in een uur kan lopen; precies voldoende om aan de dosis lichaamsbeweging te komen die ik mijzelf per dag heb opgelegd. Ook omdat de route zo ontzettend mooi en afwisselend is dat ik er iedere keer weer van geniet alsof het de eerste keer is. Maar meer natuurlijk omdat ik nu, daar tussen de bomen en velden, zo gemakkelijk en ongedwongen even bij Ans langs kan gaan.
Toen ik een paar weken geleden weer de berg beklom, kwam mij een nog vrij jonge man tegemoet die langzaam de treden afdaalde. Er was meteen een herkenning, niet van zijn gezicht, maar van de uitdrukking op zijn gezicht. Het stond zo intens droevig dat ik direct moest denken: volgens mij heeft ook hij hier, op deze plek, nog niet zo lang geleden, de as van een geliefde uitgestrooid. Ook hij is hier zojuist nog even bij zijn vrouw of vriendin langs geweest.
Bovenop de berg zag ik dat in de zanderige aarde een groot hart was getekend, met een stok of zoiets. De aarde was nog zo vers en vochtig dat het duidelijk was dat de tekening slechts hooguit een paar minuten eerder was aangebracht. Toen wist ik zeker dat ik het juist had aangevoeld.