maandag 13 februari 2012

IJssie brouwen.

'IJssie brouwen, zou de jeugd dat tegenwoordig nog doen?' vroeg ik mij af toen ik vanmorgen langs de nog bevroren singels liep. In mijn tijd was het heel populair. Je kon het maar een heel korte tijd van het jaar doen, namelijk alleen tijdens de dagen dat de brede sloten net helemaal dichtgevroren waren, maar het ijs nog niet sterk genoeg was om je te dragen. Je nam een flinke aanloop richting sloot en liep dan heel snel over het dunne ijs naar de overkant. Deed je het te langzaam of kwam je ten val dan gaf je het ijs de gelegenheid om helemaal te breken en dan ging je roemloos ten onder in het ijskoude water. Terwijl je naar de overkant liep hoorde je onder je het ijs opwindend kraken en soms ook breken. Dat veroorzaakte een geweldig machogevoel, al lang voordat het woord was uitgevonden. Voor de jongens die na je kwamen werd het nog spannender, want natuurlijk werd het ijs bij iedere poging slechter. Meestal gingen we er mee door totdat één van ons er door zakte.

Enig onderzoek leerde mij dat deze niet ongevaarlijke wintersport alleen in Zuid Holland 'IJssie brouwen' wordt genoemd. Verder heeft zo'n beetje iedere streek en een andere naam voor. Ik noem er een paar: Bochelen, Schotsie bommen, Schollegie dansen, IJssie drossen, Skotsje dribbelen, Matjes lopen, Scholletje piepen, Schossie lidderen, Wakkie trappen, Scholletje trietsen, Guutje wippen, Buiglappen, Gollefieklettere, Schotsje raggen, Gammelen, Poepelieren en Gollefietroggelen. Er zijn er nog wel driehonderd. Wat een rijke taal hebben we toch!


Waarschijnlijk de meest bekende en beroemde ijssiebrouwer (m/v) was Eliza, die in 'De Negerhut van oom Tom' vlucht over de ijsschotsen om zichzelf en haar zoontje Harry in veiligheid te brengen voor de slavenjagers.

(Toverlantaarnplaat van de C. W. Briggs Company, getekend in 1881 door Joseph Boggs Beale.)